Jan Altink
Jan Altink werd in 1900 ingeschreven aan de Academie Minerva als leerling aan de avondcursus. Hij won gedurende zijn opleiding vele prijzen en medailles. In 1911 haalde hij zijn akte M.O.Tekenen. Hij verdiende zijn inkomen met lesgeven aan avondteken-cursussen en als decoratieschilder. In maart 1918 nam hij met vier olieverfschilderijen deel aan de Pictura-expositie in het Groninger museum. In mei 1918 was hij een van de oprichters van de Kunstkring De Ploeg waarvoor hij ook de naam had verzonnen. Tussen 1925 en 1932 maakte hij reclamewerk voor Vroom en Dreesman in Zwolle en Meppel. Hij was in staat om voor ieder gewenst doel een passende vormgeving te ontwikkelen. In 1933 maakte hij deel uit van de tentoonstellingscommissie voor de jubileumtentoonstelling van De Ploeg bij Fongers. Kenmerkend voor het werk van Jan Altink is zijn voorliefde voor het buiten werken. Hij was een trefzeker tekenaar en liet als graficus een belangrijk oeuvre na. In 1922 werd zijn kleurgebruik wat helderder en in 1923 exposeerde hij voor het eerst grafisch werk. In 1924 ziet Jos de Gruyter een doorbraak in zijn werk. Het zijn Altinks eerste expressionistische schilderijen, in wasverf en met sterke felle kleuren. De jaren tussen 1924 en 1927 worden als Altinks belangrijkste gezien. Hij exposeerde in die jaren zo’n 80 schilderijen. In de periode 1928-1941 verschoof het accent van olieverf naar tempera en aquarel. Ook maakte hij in deze periode vele tekeningen. Altink schilderde in deze periode veel buiten, samen met Job Hansen en Ekke Kleima. Door zijn verhuizing in 1933 naar een wijk in het zuiden van de stad Groningen raakte hij voor zijn werk meer op Noord-Drenthe gericht. Ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag organiseerde het Groninger Museum in 1960 de eerste overzichtstentoonstelling van het werk van Jan Altink. D.H. Couvée, in 1978 directeur van het Frans Halsmuseum te Haarlem, verbindt de toenmalige belangstelling voor Jan Altink met de algemene herontdekking van het vooroorlogse expressionisme. Niet de revolutionairen worden volgens hem weer populair maar juist de artistiek begaafden, zoals Jan Altink. Zijn expressionisme was het sterkst in de jaren twintig, vooral in het uitbeelden van het Groninger landschap met ongemengde kleuren en schaduwloze vlakken. Als men van elders komt, moet men wel even aan dit land wennen, zegt De Gruyter. Maar Altink heeft volgens hem gevoel voor dit elementaire landschap en laat ons vooral zijn geluksbeleving ervan ervaren, in kleur, licht en ruimte. Zijn meesterwerk noemt De Gruyter zijn portret van Hendrik Werkman uit 1925, een sober portret waarin vooral de oogopslag zo karakteristiek is.
Na de oorlog is Altink verder gegaan met verschillende media en technieken, soms ook in combinaties. Na zijn pensioen ging hij reizen en werkte hij vooral veel in Zuid Frankrijk.
[bron: Groniger Museum]