Van der Vegt
Hennie van der Vegt werd in 1953 in het Overijsselse dorpje Dalfsen vlak naast een boerderij geboren en groeide op tussen de dieren, de weiden en de schuren. Hij is zelf amper anderhalve kip hoog als hij al begint te tekenen. Op z’n 21e wordt hij dan ook zondermeer aangenomen op de Groningse Academie Minerva en krijgt ondermeer les van Mathijs Röling en Ben van Voorn.
Nauwelijks een jaar na het verlaten van de academie brandt zijn atelier in Groningen tot de grond af. De buitenmens maakt dan een even merkwaardige als vruchtbare sprong naar Amsterdam en omstreken, naar een atelier/woning in de drukke Jordaan èn naar een atelier/stal in het landelijke Ruigoord, vol dieren, weiden en schuren. Hij heeft er zijn paard en zijn verf en haalt in galop de verbrande tijd in. Er ontstaan vele series: bloemen, dieren, stillevens en naakten in alle huidskleuren. Alles in vliegende vaart geschilderd, op tien vierkante centimeter of tien vierkante meter, formaat is bijzaak en de verf krijgt nauwelijks de tijd om te drogen.
Als de eeuw wisselt laat hij zijn verwarrende voornaam vallen, want bij “bloemschilderijen van Hennie” doemt gemakkelijk een beeld van waterige huisvlijt op. Wat rest, is het strijdbare Van der Vegt. Een brutaal schilder. Soms gaat hij op z’n bek, maar veel vaker deelt hij rake kleurklappen uit. In Ruigoord voelt hij zich thuis; vrijplaats voor strijdbare types, al blijft hij half deelnemer, half toeschouwer.